Zuil
Een
zuil is een kolom met een ronde doorsnede, meestal in natuursteen uitgevoerd.
Een zuil bestaat meestal uit drie elementen van boven naar beneden: kapiteel,
schacht en basement. De Grieks-Dorische orde heeft geen basement.
De
schacht kan opgebouwd zijn uit trommels of kan als één geheel zijn uitgevoerd.
Een zuil wordt doorgaans alleen op druk belast.
Onder
een kolom of drager wordt verstaan een verticale ondersteuningsconstructie,
waarvan de hoogte betrekkelijk groot is ten opzichte van de breedtemaat. Een
kolom kan in diverse materialen worden uitgevoerd zoals, staal, gietijzer,
gewapend beton, hout en metselwerk. Moderne zuilen zoals in de Sagrada Família
te Barcelona hebben een gewapend betonkern. Een kolom wordt ook wel pilaar of
pijler genoemd. Een pijler kan echter ook een andere dan een ronde vorm hebben
en bevat in tegenstelling tot een zuil geen verjonging of entasis. Bij een
pijler is de basement niet onderdeel van de pijler zelf, maar wordt er soms
onder geplaatst. Een pijler bevat meestal geen interne boven elkaar gelegen
voegen; alleen bij het pijlerverband is hiervan sprake. In de barok werden vaak
wandpijlers of pilasters toegepast.
Ordes
De
Dorische orde is ontstaan op het vaste land en het westen van Griekenland.
Het is de eenvoudigste van de bouworden, gekenmerkt door korte, met facetten,
zware kolommen met duidelijke, ronde kapitelen (toppen) en geen basement. Met
een hoogte die slechts vier tot acht keer de diameter bedraagt, zijn de
kolommen het meest plomp van alle orden. De schacht van de Dorische orde wordt
uitgehold door 20 groeven.
De
Griekse vormen van de Dorische orde komen voor zonder een individueel basement.
In plaats daarvan worden direct geplaatst op de stylobaat. Latere vormen echter
kwamen met de conventionele basis bestaande uit een sokkel en een torus. De
Romeinse versies van de Dorische orde hebben kleinere proporties. Als gevolg
daarvan lijken ze lichter te zijn dan de Griekse orden.
De
Ionische orde kwam uit oostelijk Griekenland, waar de oorsprong vervlochten is
met de soortgelijke, maar weinig bekend Aeolische orde. Het onderscheidt zich
door slanke, gegroefde zuilen met een groot basement en twee tegengestelde
voluten (rollen of krullen) in het lijstwerk van het kapiteel. het lijstwerk
zelf is versierd met een ei-en-pijl-motief. De Ionische schacht wordt geleverd
met vier meer groeven dan de Dorische tegenhanger (totaal 24). Het Ionische
basement heeft twee convexe sierlijsten genaamd tori die worden gescheiden door
een scotia.
De
Korinthische orde is de meest sierlijke van de Griekse orden, gekenmerkt door
een slanke geribbelde zuil met een sierlijk kapiteel versierd met twee rijen
acanthusbladeren (acanthusmotief) en vier rollen. Het wordt algemeen beschouwd
als de meest elegante van de drie orden. De schacht van de Korinthische orde
heeft 24 groeven. De kolom wordt over het algemeen tien diameters hoog.
Kapiteel
Een
kapiteel of kopstuk is de bekroning, kopstuk of boven beëindiging van een zuil,
pijler of pilaster, in de regel om de last of kracht op een smaller draagvlak
over te brengen, veelal voorzien van beeldhouwwerk.
Cannelure
Cannelures
of schaduwgroeven zijn verticale groeven in een zuil.
Entasis
Entasis
is een curve of bolling in de verjonging van een zuilschacht aangebracht, onder
meer toegepast in de Dorische orde, vooral bij tempels van grotere afmetingen
zoals onder meer het Parthenon.
Deze
techniek werd toegepast om de optische indruk van het "doorbuigen"
tegen te werken. Dit werd bij de Egyptische piramides werd een dergelijke
optische correctie nagestreefd.
Abacus
Een
abacus is een vlakke stenen dekplaat aan de top van een klassiek kapiteel. De
abacus wordt meestal, in tegenstelling tot het kapiteel, zonder versiering uitgevoerd.
De belangrijkste functie van een abacus is het voorzien van een groter
oppervlak voor het dragen van een architraaf of een boog. In de Toscaanse en
Dorische stijl is de abacus meestal vierkant uitgevoerd, in andere stijlen is
de abacus afgerond uitgevoerd.
Voluten
Een voluut is de kruisvormige of spiraalvormige versiering op het
kapiteel van een Ionische zuil of Korinthische zuil. Kapitelen met een
dergelijke vorm worden voluutkapiteel of krulkapiteel genoemd. In de
Renaissance en de Barok werd het ook wel als decoratie op de hoeken van
topgevels gebruikt.
Basement
Het
basement is het onderste deel van een zuil, pilaster of pijler. De term
basement stamt uit de Griekse architectuur. In de Griekse bouwkunst
onderscheiden we de Dorische, de Korinthische en de Ionische bouwstijl. De
Dorische zuilen kennen geen basement.
Entablement
Het
horizontale bouwdeel boven de zuilenrijen van de klassieke architectuur. Het
bestaat uit architraaf, fries en kroonlijst.
Architraaf
Een
architraaf of epistyle is de onderste dragende balk in het hoofdgestel.
Fries
Middelste
deel van horizontaal balkwerk tussen architraaf en kroonlijst. Ook horizontale
band tot afgrenzing van de bovenzijde van een tekstvlak. Soms is deze band
geaccentueerd met lijstwerk of gedecoreerd met allerlei motieven.
Trigliefen en metopen
Een
triglief is de architectonische term voor een met twee hele en twee halve
verticale sleuven versierde stenen plaat als onderdeel van een Dorisch fries.
Tussen de trigliefen in het fries bevinden zich de metopen. Trigliefen zijn
waarschijnlijk de architectonische weergave in steen van de afdekplaten van de
uiteinden van oorspronkelijk houten balken in een tempel.
Metope
of metoop is een technische term uit de Griekse bouwkunst, dat voorhoofd betekent.
De
term wordt gebruikt voor een plaat van gebakken klei (oorspronkelijk) of steen,
als sierelement bevestigd tussen de trigliefen van een Dorisch fries. Metopen
kunnen zowel beschilderd (oorspronkelijk) als gebeeldhouwd zijn.
Timpaan of Fronton
Het
fronton is in de bouwkunde de bekroning van een gevel, venster of ingang in
driehoeks- of segmentvorm.
In
de Klassieke Bouwkunst (Grieken en Romeinen) werd het fronton vaak in de
voorgevel gebruikt om de ingangspartij te benadrukken. Gebouwen die later zijn
gebouwd in een classicistische en neoclassicistische stijl, hebben vaak een
fronton. Het Paleis op de Dam en Koninklijk Theater Carré in Amsterdam zijn
twee voorbeelden hiervan.
Pilaster
Een
pilaster, muurpijler, halfpijler of wandpijler is een rechthoekige
muurverzwaring die minder dan zijn breedte voor de gevel uitsteekt. Deze zijn
meer een versiering dan een constructieve oplossing.
Trommel
Een
deel van een schacht van een zuil. Hieruit wordt de zuil opgebouwd. Deze
trommels werden meestal gestapeld tot een zuil.
Koepel en Lantaarn
Een
koepel of dom is een element uit de architectuur bestaande uit een halve bol of
een halve ellipsoïde. De grondslag van een koepel kan een cirkel, ellips,
vierkant of veelhoek zijn. De koepel is meestal geplaatst op het dak van een
gebouw. Soms vormt de koepel het gehele gebouw.
Een
lantaarn is een opengewerkte bekroning van een grote koepel of een toren en is
meestal achthoekig van vorm.
Tongewelf, kruisgewelf en
kruisribgewelf
Een
tongewelf is een type gewelf dat over de gehele lengte dezelfde vorm heeft en
waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel vormt, zodat het gewelf een halve
cilinder vormt. Ook zijn varianten bekend waarbij de boog een ellips-, korf-,
parabool- of spitsboog (spitstongewelf) vormt. Tongewelven in strikte zin zijn
gemetseld, echter worden ook houten en gepleisterde overkappingen met dezelfde
vorm tongewelven genoemd.
Het
kruisgewelf niet te verwarren met een kloostergewelf, is een gewelfvorm van het
type graatgewelf die in de Romeinse bouwkunst voor het eerst werd toegepast en
daarna op grotere schaal werd gebruikt in romaanse kerken.
Het
kruisgewelf ontstaat als twee gelijke tongewelven elkaar haaks snijden. De
ontstane diagonalen vormen dan een rug aan de onderzijde. Deze noemt men graten.
Deze graten van een kruisgewelf vormen een diagonaalboog.
De
lijnen van de twee halve cilinders treffen elkaar in het midden, zodat een
kruisvorm ontstaat. De gewelfkappen zijn zelf de dragende elementen, in
tegenstelling tot een kruisribgewelf, waar de ribben de dragende elementen
zijn.
Het
kruisribgewelf of kortweg (een ribgewelf) is een type gewelf op een vierhoekige
basis met de ribben als dragende elementen. Bij het kruisribgewelf worden de
diagonaalribben en de gordelbogen eerst gebouwd. Op de plaats waar de ribben
elkaar kruisen wordt een sluitsteen of gewelfsleutel aangebracht. Daarna wordt
de ruimte tussen de ribben opgevuld met metselwerk.
Door
de draagkracht van de kruisribgewelfribben wordt het mogelijk steeds lichtere
en hogere gewelven te bouwen. Daarbij worden ook de gewelfkappen gemetseld met
een zo licht mogelijk materiaal.
Een
kruisribgewelf wordt dus door de ribben gedragen terwijl bij een kruisgewelf de
gewelfkappen zelfdragend zijn.