woensdag 10 april 2013

Architectonische elementen van de klassieke Oudheid


Zuil

Een zuil is een kolom met een ronde doorsnede, meestal in natuursteen uitgevoerd. Een zuil bestaat meestal uit drie elementen van boven naar beneden: kapiteel, schacht en basement. De Grieks-Dorische orde heeft geen basement.

 

De schacht kan opgebouwd zijn uit trommels of kan als één geheel zijn uitgevoerd. Een zuil wordt doorgaans alleen op druk belast.

 

Onder een kolom of drager wordt verstaan een verticale ondersteuningsconstructie, waarvan de hoogte betrekkelijk groot is ten opzichte van de breedtemaat. Een kolom kan in diverse materialen worden uitgevoerd zoals, staal, gietijzer, gewapend beton, hout en metselwerk. Moderne zuilen zoals in de Sagrada Família te Barcelona hebben een gewapend betonkern. Een kolom wordt ook wel pilaar of pijler genoemd. Een pijler kan echter ook een andere dan een ronde vorm hebben en bevat in tegenstelling tot een zuil geen verjonging of entasis. Bij een pijler is de basement niet onderdeel van de pijler zelf, maar wordt er soms onder geplaatst. Een pijler bevat meestal geen interne boven elkaar gelegen voegen; alleen bij het pijlerverband is hiervan sprake. In de barok werden vaak wandpijlers of pilasters toegepast.

 

Ordes

De Dorische orde is ontstaan ​​op het vaste land en het westen van Griekenland. Het is de eenvoudigste van de bouworden, gekenmerkt door korte, met facetten, zware kolommen met duidelijke, ronde kapitelen (toppen) en geen basement. Met een hoogte die slechts vier tot acht keer de diameter bedraagt, zijn de kolommen het meest plomp van alle orden. De schacht van de Dorische orde wordt uitgehold door 20 groeven.

De Griekse vormen van de Dorische orde komen voor zonder een individueel basement. In plaats daarvan worden direct geplaatst op de stylobaat. Latere vormen echter kwamen met de conventionele basis bestaande uit een sokkel en een torus. De Romeinse versies van de Dorische orde hebben kleinere proporties. Als gevolg daarvan lijken ze lichter te zijn dan de Griekse orden.

 

De Ionische orde kwam uit oostelijk Griekenland, waar de oorsprong vervlochten is met de soortgelijke, maar weinig bekend Aeolische orde. Het onderscheidt zich door slanke, gegroefde zuilen met een groot basement en twee tegengestelde voluten (rollen of krullen) in het lijstwerk van het kapiteel. het lijstwerk zelf is versierd met een ei-en-pijl-motief. De Ionische schacht wordt geleverd met vier meer groeven dan de Dorische tegenhanger (totaal 24). Het Ionische basement heeft twee convexe sierlijsten genaamd tori die worden gescheiden door een scotia.

 

De Korinthische orde is de meest sierlijke van de Griekse orden, gekenmerkt door een slanke geribbelde zuil met een sierlijk kapiteel versierd met twee rijen acanthusbladeren (acanthusmotief) en vier rollen. Het wordt algemeen beschouwd als de meest elegante van de drie orden. De schacht van de Korinthische orde heeft 24 groeven. De kolom wordt over het algemeen tien diameters hoog.

 

Kapiteel

Een kapiteel of kopstuk is de bekroning, kopstuk of boven beëindiging van een zuil, pijler of pilaster, in de regel om de last of kracht op een smaller draagvlak over te brengen, veelal voorzien van beeldhouwwerk.

 

Cannelure

Cannelures of schaduwgroeven zijn verticale groeven in een zuil.

 

Entasis

Entasis is een curve of bolling in de verjonging van een zuilschacht aangebracht, onder meer toegepast in de Dorische orde, vooral bij tempels van grotere afmetingen zoals onder meer het Parthenon.

Deze techniek werd toegepast om de optische indruk van het "doorbuigen" tegen te werken. Dit werd bij de Egyptische piramides werd een dergelijke optische correctie nagestreefd.

 

Abacus

Een abacus is een vlakke stenen dekplaat aan de top van een klassiek kapiteel. De abacus wordt meestal, in tegenstelling tot het kapiteel, zonder versiering uitgevoerd. De belangrijkste functie van een abacus is het voorzien van een groter oppervlak voor het dragen van een architraaf of een boog. In de Toscaanse en Dorische stijl is de abacus meestal vierkant uitgevoerd, in andere stijlen is de abacus afgerond uitgevoerd.

 

Voluten

Een voluut is de kruisvormige of spiraalvormige versiering op het kapiteel van een Ionische zuil of Korinthische zuil. Kapitelen met een dergelijke vorm worden voluutkapiteel of krulkapiteel genoemd. In de Renaissance en de Barok werd het ook wel als decoratie op de hoeken van topgevels gebruikt.

 

 

 

 

 

 

 

Basement

Het basement is het onderste deel van een zuil, pilaster of pijler. De term basement stamt uit de Griekse architectuur. In de Griekse bouwkunst onderscheiden we de Dorische, de Korinthische en de Ionische bouwstijl. De Dorische zuilen kennen geen basement.

 

Entablement

Het horizontale bouwdeel boven de zuilenrijen van de klassieke architectuur. Het bestaat uit architraaf, fries en kroonlijst.

 

Architraaf

Een architraaf of epistyle is de onderste dragende balk in het hoofdgestel.

 

Fries

Middelste deel van horizontaal balkwerk tussen architraaf en kroonlijst. Ook horizontale band tot afgrenzing van de bovenzijde van een tekstvlak. Soms is deze band geaccentueerd met lijstwerk of gedecoreerd met allerlei motieven.

 

Trigliefen en metopen

Een triglief is de architectonische term voor een met twee hele en twee halve verticale sleuven versierde stenen plaat als onderdeel van een Dorisch fries. Tussen de trigliefen in het fries bevinden zich de metopen. Trigliefen zijn waarschijnlijk de architectonische weergave in steen van de afdekplaten van de uiteinden van oorspronkelijk houten balken in een tempel.

Metope of metoop is een technische term uit de Griekse bouwkunst, dat voorhoofd betekent.

De term wordt gebruikt voor een plaat van gebakken klei (oorspronkelijk) of steen, als sierelement bevestigd tussen de trigliefen van een Dorisch fries. Metopen kunnen zowel beschilderd (oorspronkelijk) als gebeeldhouwd zijn.


Timpaan of Fronton

Het fronton is in de bouwkunde de bekroning van een gevel, venster of ingang in driehoeks- of segmentvorm.

In de Klassieke Bouwkunst (Grieken en Romeinen) werd het fronton vaak in de voorgevel gebruikt om de ingangspartij te benadrukken. Gebouwen die later zijn gebouwd in een classicistische en neoclassicistische stijl, hebben vaak een fronton. Het Paleis op de Dam en Koninklijk Theater Carré in Amsterdam zijn twee voorbeelden hiervan.

 

Pilaster

Een pilaster, muurpijler, halfpijler of wandpijler is een rechthoekige muurverzwaring die minder dan zijn breedte voor de gevel uitsteekt. Deze zijn meer een versiering dan een constructieve oplossing.

 

 

 

 

Trommel

Een deel van een schacht van een zuil. Hieruit wordt de zuil opgebouwd. Deze trommels werden meestal gestapeld tot een zuil.

 

Koepel en Lantaarn

Een koepel of dom is een element uit de architectuur bestaande uit een halve bol of een halve ellipsoïde. De grondslag van een koepel kan een cirkel, ellips, vierkant of veelhoek zijn. De koepel is meestal geplaatst op het dak van een gebouw. Soms vormt de koepel het gehele gebouw.

Een lantaarn is een opengewerkte bekroning van een grote koepel of een toren en is meestal achthoekig van vorm.

 

Tongewelf, kruisgewelf en kruisribgewelf

Een tongewelf is een type gewelf dat over de gehele lengte dezelfde vorm heeft en waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel vormt, zodat het gewelf een halve cilinder vormt. Ook zijn varianten bekend waarbij de boog een ellips-, korf-, parabool- of spitsboog (spitstongewelf) vormt. Tongewelven in strikte zin zijn gemetseld, echter worden ook houten en gepleisterde overkappingen met dezelfde vorm tongewelven genoemd.

 

Het kruisgewelf niet te verwarren met een kloostergewelf, is een gewelfvorm van het type graatgewelf die in de Romeinse bouwkunst voor het eerst werd toegepast en daarna op grotere schaal werd gebruikt in romaanse kerken.

Het kruisgewelf ontstaat als twee gelijke tongewelven elkaar haaks snijden. De ontstane diagonalen vormen dan een rug aan de onderzijde. Deze noemt men graten. Deze graten van een kruisgewelf vormen een diagonaalboog.

De lijnen van de twee halve cilinders treffen elkaar in het midden, zodat een kruisvorm ontstaat. De gewelfkappen zijn zelf de dragende elementen, in tegenstelling tot een kruisribgewelf, waar de ribben de dragende elementen zijn.

 

Het kruisribgewelf of kortweg (een ribgewelf) is een type gewelf op een vierhoekige basis met de ribben als dragende elementen. Bij het kruisribgewelf worden de diagonaalribben en de gordelbogen eerst gebouwd. Op de plaats waar de ribben elkaar kruisen wordt een sluitsteen of gewelfsleutel aangebracht. Daarna wordt de ruimte tussen de ribben opgevuld met metselwerk.

Door de draagkracht van de kruisribgewelfribben wordt het mogelijk steeds lichtere en hogere gewelven te bouwen. Daarbij worden ook de gewelfkappen gemetseld met een zo licht mogelijk materiaal.

Een kruisribgewelf wordt dus door de ribben gedragen terwijl bij een kruisgewelf de gewelfkappen zelfdragend zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten